Elke dag is op de achterpagina van de Volkskrant een fragment uit een dagboek te vinden dat verbonden kan worden met een historische gebeurtenis. Vandaag wordt daarin teruggegaan naar 7 mei 1945 en krijgt Hendrik de Booij (1867 – 1964), bestuurslid van het Amsterdams Concertgebouw, het woord als hij onder de titel “Duitsland heeft gecapituleerd, maar het blijft uitkijken” de volgende notities maakt, die ik hier graag weergeef en de lezer zeker niet wil onthouden, omdat ze de bijzondere sfeer van de bevrijdingsdagen zo trefzeker weergeven:
“We gaan ’s morgens wandelen om wat van de beweging te zien. We loopen door de rijk met vlagen versierde straten en kijken naar al die blijde menschen, allen met de nationale kleuren getooid. Daartussen bewegen zich aanvalswagens bemand met grimmige Duitsche soldaten, de mitrailleur klaar om te schieten. Ook flinke jongens van de verzetsbeweging zien wij, met helmen en stenguns.. Het is dus waar, wat de burgemeester zeide over de vulkaan waar wij nog op leven. Hilda was op vrijdagavond naar een bevrijdingsfeestje gegaan, dat op straat plaats zou hebben met een vreugdevuur en veel enthousiasme. Vandaar terugkeerende, had zij zich niet gestoord aan de bevelen om te stoppen van een Duitsche post, die, na driemaal in de lucht te hebben geschoten, ten slotte raak schoot, waarna ze door de Duitschers werd opgepakt. Er is door de Duitschers geschoten op een menigte van mensen op den Dam. Maurits van Eeghen vertelde mij, dat hij had gehoord, dat de Binnenlandse Strijdkrachten op den Dam, de Groote Club, waar zich Duitsche soldaten bevonden, hadden willen binnengaan, waarop de Duitschers dit hadden willen beletten door te schieten. Dat daarop een paniek was ontstaan onder de menigte waardoor een veertigtal menschen waren gewond. Het is heerlijk zacht weer. Men zegt dat de geallieerden morgen komen.”
Voorpret met risico…