Als ik ergens altijd een bloedhekel aan heb gehad, dan is dat wel aan speechen in het openbaar, aan het spreken voor een zaal. Het enkele vooruitzicht ervan blokkeerde mij volkomen. Het houden van een praatje voor grotere groepen, het verzorgen van presentaties was een bezoeking voor mij, lag ver buiten mijn comfortzone. Omdat ik er nu eenmaal niet aan ontkwam – het hoorde immers bij mijn werk – bewaar ik er nog altijd ongemakkelijke herinneringen aan ondanks dat ik doorgaans goede feedback kreeg. Maar dan was bij mij het leed wel geschied en was ik weer ponden lichter geworden. Daar bleef het echter niet bij. Want het bezoeken van recepties, congressen of andere bijeenkomsten waar geen bekende gezichten te zien of te vinden waren, stond evenmin bovenaan op mijn verlanglijstjes. Ik voelde mij er als een kat in een vreemd pakhuis en duidelijk niet op mijn gemak. Wat zijn oorzaak vindt in het feit dat ik niet zo maar op mensen af stap of een praatje met hen begin. Voor het plegen van de in die situaties vereiste small talk heb ik duidelijk niet doorgeleerd met als vanzelfsprekend gevolg een permanent onbehagen bij dat soort gelegenheden en eigenlijk steeds dat prettige gevoel als de dag om was en ik weer naar mijn vertrouwde omgeving terug kon keren.
Daar was het immers veilig. Uiteraard is dit gevoel, die bezwaardheid met het vorderen der jaren stukken minder geworden en heb ik mij er nu helemaal aan ontworsteld, hoewel het nog niet helemaal verdwenen is. Want ik betrap mij er zelf nog wel een enkele keer op dat ik nog steeds niet sta te dringen om in het openbaar het woord te voeren, ook al is die kring van onbekenden nog zo klein. Wat de vraag oproept waar dit vandaan komt en waar het begonnen is. En dan gaat mijn herinnering toch terug naar mijn vroege kinderjaren toen ik bij elke gelegenheid waar ik maar in de belangstelling kon komen te staan een rode kop kreeg en volledig dichtklapte. Wat mijn moeder dan de verklaring ontlokte dat Robbie – dat was ik dus – niet stug was, maar heel erg verlegen. Bleu noemde zij het, tot vervelens toe, alsof het een eretitel was, waar ik van werd voorzien en die ik dus als die nette en niet brutale jongen vooral niet mocht kwijtraken. Zo voelde het wel. Met als gevolg dat het inderdaad een deel van mijn bagage is geworden, waar ik het verder mee heb moeten doen en toch aardig heb gered. Hoewel zonder mij stukken liever zou zijn geweest.
Ik heb daar gelukkig geen enkele moeite mee. Ik krijg zo ook de meest rare contacten die me later weer van pas komen.
Voor het zo maar op mensen afstappen moet je niet bij mij zijn, maar met een praatje voor een zaal heb ik weinig moeite.
Vreemd dit. Ik weet zeker dat je een keer een logje geschreven hebt waarin je het tegenovergestelde beweerde.
Nee, ik weet het dus niet zeker. Je beweerde hetzelfde. http://robhamilton.weblog.nl/persoonlijk/spreken-in-het-openbaar/
Hoewel de link bij mij niet werkt, kon ik me jouw aanvankelijke bewering al niet voorstellen.
weer een kijkje in de ziel van de schrijver (wat dat begrip dan ook moge betekenen, zeker in de maand van de filosofie in het teken van de ziel) en voor de lezer aanleiding om zijn of haar gevoelens hieromtrent te kunnen uiten op dit blog. Bespiegelaar herkent zeker enkele karakterologische aspecten, welke in het verleden ook bij hem een rol hebben gespeeld.