Bijna op de dag af zestig jaar nadat de barste Elfstedentocht ooit werd verreden, toen het dus echt beestachtig koud was, lijkt het waarachtig wel of er een ander type mens is opgestaan, een mens die zich totaal anders verhoudt tot vrieskou dan wel tot temperaturen ergens onder de tien graden. Het verdwijnen van die dubbele cijfers op de thermometer schijnt op een of andere manier gevolgen te hebben op het gedrag van mensen, op de wijze waarop ze om denken te moeten gaan met wat als koud door hen wordt beschouwd. Wat bij mij de nodige vragen oproept en tegelijk bij mij de herinnering aan die januaridagen in 1963 weer levend maakt, toen het, zoals gezegd, bar en boos met het weer was. Zo’n kou was eigenlijk nooit vertoond en werd dat daarna ook nooit meer. Met toen maar een enkele manier om je ertegen te wapenen, namelijk je zo dik mogelijk aankleden en je gewoon tegen die temperaturen van min vijftien tot twintig graden, tegen de harde wind en de bijkomende jachtsneeuw beschermen. Daartegen afgezet, dus die omstandigheden in aanmerking nemend, doet het gedrag van de eenentwintigste eeuwse mens in relatie tot weer dat als koud wordt beschouwd, op zijn zachtst gezegd eigenaardig aan, om nog maar te zwijgen van de paradoxen waar je als bijna-buitenstaander mee wordt geconfronteerd. Want lastig te rijmen mag het best genoemd worden als ik tegenwoordig zie hoe grote aantallen mensen, zodra de temperatuur de neiging heeft om onder de tien graden te duiken, zich al de wollen ijsmutsen aanmeten, de sjaals dik om de hals knopen en bijna nooit vergeten om handschoenen aan te doen.
Alsof de Poolwinter op het punt staat om fors en definitief in te treden, terwijl er in feite met buitentemperaturen naar de begrippen die voor mij altijd gangbaar waren, helemaal niets aan de hand is, want zijn zoals die in een Nederlandse kwakkelwinter behoren te zijn. Maar kennelijk kent de gevoelstemperatuur van de moderne mens een andere maat dan ik altijd gewend ben geweest en waarvoor ik die winter van 1963 steeds als maatstaf heb gehanteerd. En dan heb ik het nog over een enkele kant van de medaille. Want diezelfde moderne mens blijkt zich in diezelfde kou ook op een geheel tegengestelde wijze te kunnen manifesteren, welke bij mij net zoveel vragen van onbegrip oproept. Want wat zie ik in toenemende mate gebeuren, met vooral jonge mensen in een hoofdrol? Dat het bon ton, zeg maar heel gewoon aan het worden is om als de thermometer zo’n graad of twee, drie of vier aanwijst om dan in een korte broek rond te lopen, geen overjas aan te doen, kortom, te doen alsof het lente of zelfs zomer is. Waar ik dus evenmin iets van begrijp. Met als enig gevolg dat ik mij op dat moment totaal vervreemd voel en hartstochtelijk terugverlang naar die winter van 1963, waarin alles was zoals het was en heel gewoon op zijn plek viel. Omdat koud onweerlegbaar koud was. Waarvan je dan ook echt verrekte.
Eens.