Omdat onlangs de P.C. Hooftprijs aan Arnon Grunberg werd toegekend en ik mij er op dat moment op betrapte dat ik nauwelijks kennis had van zijn oeuvre, op een enkel boek na, “De man zonder ziekte”, leek het mij geen verkeerd idee om opnieuw met zijn werk kennis te maken. De eerste en enige keer dat ik een boek van zijn hand las, had nauwelijks indruk op mij gemaakt noch had het schrijverschap van Grunberg mij toen geprikkeld en uitgedaagd om vooral meer van hem te gaan lezen. Een veeg teken? De aan hem toegedachte prestigieuze literaire prijs leek zo waar het ongelijk van mijn eerste indruk te bevestigen. Ik wilde het mijne ervan weten en schafte mij snel zijn debuutroman “Blauwe maandagen” uit 1994 aan. Kijken of Grunberg dan toch die geweldige schrijver was die ik er vooralsnog niet in had gezien. En opnieuw bleek ik bedrogen te zijn uitgekomen en begreep ik bij lange na niet de loftuitingen die deze eerste roman van zijn hand indertijd ten deel waren gevallen. Allereerst was er wat mij betreft weinig nieuws onder de zon. Omdat ‘Blauwe maandagen” opvallend veel overeenkomsten vertoont met het meesterwerk van Gerard Kornelis van het Reve, “De avonden”. Want ook in Grunbergs verhaal komen we een jonge man tegen, die met zichzelf worstelt, met zijn bestaan en de zingeving eraan.
Het is weliswaar geen existentieel gevecht, maar de parallel is des te treffender als we de hoofdpersoon voortdurend in beslag genomen zien worden door een zoektocht naar liefde. Een vreugdeloze en ijdele tocht, waarin het enige succes bestaat in het scoren van betaalde liefde. Die Odyssee, die zwerftocht wordt door Grunberg breeduit beschreven zonder dat de hoofdpersoon Stephan ook maar enigszins uit de verf komt, gestalte krijgt. Met als resultaat een voor mij erg onbevredigende roman, waarvan ik totaal niet begrijp dat de recensies zo juichend en jubelend waren. Of konden ze misschien een teken van opluchting zijn? Een uiting van het vermoeden dat er eindelijk weer eens een groot schrijverstalent was opgestaan en zo het gat vulde dat was ontstaan doordat de grote drie, Hermans, Mulisch en Reve, hun beste tijd hadden gehad en nauwelijks nog productief waren? Want bij zo’n dreigende kaalslag in het land van de Nederlandse letteren zijn kinderhanden wel heel snel gevuld. En is de bijna blijdschap om een opvallend schrijversdebuut gemakkelijk verklaard. Wat niet wegneemt dat zoveel jaar later het verstand de destijds begrijpelijke emotie zou moeten hebben vervangen. Want zo bijzonder en uniek is Arnon Grunberg en zeker deze debuutroman “Blauwe maandagen” in mijn ogen absoluut niet.
Ik begrijp dat ook niet. Hij was een jong talent indertijd en werd al vroeg de hemel in geprezen. Misschien moeten de euforisten over zijn werk uit die tijd hun misstap alsmaar waar maken.
Had je verwacht dat ze zouden concluderen “we slaan maar eens een jaartje over met de prijstoekenning bij ondermaats presteren?”
Daar is geld en zijn ego’s mee gemoeid. Mij heeft jaren geleden het lezen van een Grunberg eveneens niet geboeid.