Hij moest hier wel een keer aan de beurt komen met een gedicht, Paul Rodenko (1920 – 1976), een van de voormannen van de Vijftigers (met Lucebert, Gerrit Kouwenaar, Simon Vinkenoog, Hans Lodeizen en Hans Andreus) en daarmee een warm pleitbezorger van de vernieuwing in de Nederlandse dichtkunst. Dankzij zijn bundel “Nieuwe griffels, schone leien”, waarin hij eigen werk, maar ook dat van zijn collega – Vijftigers presenteerde, maakte ik voor het eerst, in 1960, kennis met die nieuwe stroming. Een kennismaking die aangenaam en verhelderend was, en ook naar veel meer heeft doen smaken. Onderstaand gedicht, ‘Bommen’, is dus geschreven door Paul Rodenko:
De stad is stil.
De straten
hebben zich verbreed.
Kangoeroes kijken door de venstergaten.
Een vrouw passeert.
De echo raapt gehaast
haar stappen op.
De stad is stil.
Een kat rolt stijf van het kozijn.
Het licht is als een blok verplaatst.
Geruisloos vallen drie vier bommen op het plein
en drie vier huizen hijsen traag
hun rode vlag.