Op de achterflap van het boek “De zomer van 1823” is te lezen dat twee Leidse studenten tussen eind mei en eind augustus van dat jaar een soort van voettocht door Nederland maakten. Graaf van Hogendorp en de latere schrijver Jacob van Lennep wilden zo eens poolshoogte nemen van de stand van het land op dat moment. Ze wandelen door een land dat de Industriële Revolutie nog niet had ondergaan, waar de diligence, de trekschuit en de benenwagen de mate van mobiliteit bepaalden. Jacob van Lennep maakte er een reisdagboek van, dat naar het hedendaags Nederlands werd hertaald en vervolgens in boekvorm werd uitgegeven dankzij de inspanningen van Geert Mak en Marita Mathijsen, Neerlandica en schrijfster van de veelgeprezen biografie van Jacob van Lennep. Twee namen die garant staan voor kwaliteit, is dan een logische gedachte. Waar het meteen gaat schuren en wringen en de lezer ook op een verkeerd been wordt gezet, vooral ook omdat van Lennep, bekend als hij staat als een verteller bij uitstek, die menige klassieke titel op zijn naam heeft staan, die reputatie hier maar al te zeer geweld aandoet. Hoewel dit reisdagboek een eerste probeersel van hem was. Wat ook overduidelijk blijkt uit de inhoud van de 280 pagina’s die zijn verslag beslaan.
Nergens komt hij toe aan beschouwingen die wat dieper gaan of beklijven. Hij neemt wat oppervlakkig waar en beperkt zich tot de zich voortdurend repeterende vermeldingen van wat de pot dagelijks schaft in welk logement of herberg, met op een eervolle tweede plaats de opsomming van ontmoetingen met notabelen van de plaatsen die zij op hun route aandoen of passeren. Een enkele keer veroorlooft hij zich om een zijpad te bewandelen om dan de toestanden in bedelaarskolonies in bijvoorbeeld Veenhuizen en Ommen te beschrijven. Maar daar blijft het dan ook bij en viert de voorspelbaarheid van de zondagse kerkgang met het commentaar op de gehouden preek toch het meest hoogtij. Waardoor het boek “De zomer van 1823” het meest gekenmerkt wordt door de zouteloosheid ervan, welke misschien wel typerend was voor het Nederland van die jaren. Genietbaar was het verder wel door de vele fraaie illustraties, die het tegelijk stukken gemakkelijker maakten om de vertellingen van Jacob van Lennep door te komen. Maar onbegrijpelijk blijft het dat Geert Mak en Marita Mathijsen hun goede naam aan de uitgave ervan verbonden hebben. Want voor je het weet is die zo te grabbel gegooid.