Deze keer een gedicht, een sonnet, dat geschreven werd in de periode tussen de twee wereldoorlogen, in 1934, en dat misschien ook wel de geest van die tijd ademt. Het is van de hand van Martinus Nijhoff en is getiteld “Het einde“.
Vreemd pizzicato van verre gitaren,
Hoorden we buiten reeds de vogels zingen –
De zon kwam door de kieren van de zware
Gordijnen in de stille kamer dringen.
Maar ons gezicht en alle dingen hingen
Nog in ’t vermoeide licht der kandelaren –
En tussen ons, als grote spoken, gingen
Waanzin van woorden, wanhoop van gebaren.
Dit was het einde van de laatste nacht.
De zon viel strak door ’t raam. Tegen het glas
Leunde ik mijn voorhoofd – jij, achter mij, rilde –
Wat tussen ons bestond, werd omgebracht.
Laten we niet meer denken aan wat was.
God heeft met ons gedaan wat hij doen wilde.
Ja ik weet nog dat ik het las in mijn schooltijd en er geen bal van snapte. Het is me nog steeds te zwaarmoedig, maar ik begrijp het nu wel veel beter. Het was de opkomst van het nazisme. Maar mijn zusje werd geboren in 1934, mijn ouders net twee jaar getrouwd. De verhalen die ik van hun hoorde, later, waren van een onbezorgde tijd.