Dat dichten vooral een spel met woorden is om beelden op te roepen en te suggereren, bewijst de dichter Jan Hanlo (1912 – 1969) in dit “Niet ongelijk“:
Niet ongelijk is de lijn van je ogen
aan de lijnen van meeuwen of vooral die van visdiefjes
Toeval? Een romantisch bewijs voor één Schepper?
Ik weet niet. Wel weet ik dat je ogen al lang weer
ver weg zijn gevlogen. Zonder spoor of contact
zomin als de kiekendieven of de langzaam maar zekere tochten
van spitsgevleugelde valken iets te maken hebben
met de treinen die ze passeren.