We waren nog niet van die helden die al op hun zeventiende de nodige punten moesten hebben gescoord. We waren nog driftig op zoek naar onszelf en naar onze plek in het leven. Wisten wij veel van de liefde hoe die in het echt was. Een rode kop konden wij krijgen als er een meisje naar ons lachte, om nog maar te zwijgen over iets dat ergens op een avance leek. Maar we wilden natuurlijk graag, maar vroeg ons vooral niet hoe. Zoals we het ook niet in ons hoofd haalden om dat aan die zesdeklasser te vragen die al zo opzichtig in de pauzes met zijn succes, zijn trofee, zijn meisje, de mooiste leerlinge pronkte. Net als hij wilden wij natuurlijk ook zoiets, al was het maar in de vorm van een foto in onze portemonnee. Overtuigend bewijs van de stap die je al had weten en vooral had durven te zetten. Waar het echter bij ons natuurlijk schrijnde en aan schortte, omdat we nog niet van dat soort helden waren. Maar wel weer vindingrijk genoeg om een soort van schone schijn op te houden. Sterker nog, om met die pseudo-verovering vooral mooi weer te spelen. Ze had het eens moeten weten, die correspondentievriendin. Want dat was natuurlijk de dekmantel voor ons tekort, dat tijdverschijnsel dat in het begin van de zestiger jaren van de vorige eeuw zoveel opgeld deed en waarmee op zoveel middelbare scholen toen mooie sier werd gemaakt. Ik deed er dus driftig aan mee. Hoewel ik er daarnaast met mijn kennis van het Engels uit het derde leerjaar ook veel plezier aan heb beleefd.
Want los van het schitterend alibi dat je je had verworven ten opzichte van menige leeftijdgenoot, die wat graag van mijn ‘verovering’ genoot, keek ik toch eens per twee weken uit naar die brief die dan uit Zweden, uit Malmö, kwam en die door die enigszins exotische komaf, alleen maar mijn status verhoogde. Niet dat de inhoud ervan zo hemelbestormend was. Welnee, ze bevatte de ditjes en datjes van het dagelijks leven in Zweden die nog geen procent verschilden van mijn Hollandse fait divers. Maar spannend was het telkens weer wel en mijn hart bonsde toch lichtelijk als ik die brief van mijn correspondentievriendin, die Ulla Britt Lindahl heette, opende, waarna mijn slapen bonsden bij het lezen van de vele bladzijden die zij telkens vol schreef. Met steeds weer de foto’s van haar als de smakelijke bijlage. Want gezien mocht ze worden. Dat zeker wel. Waardoor mijn succes op school en onder mijn vrienden verzekerd bleef en ik mijn lol niet op kon als ik weer zo’n steelse blik op haar foto vermoedde. Met als gevolg dat ik dat corresponderen gemakkelijk twee jaar volhield en de magie ervan, dat toch bestond in dat verre en niet grijpbare, met de mogelijkheid om zelf verder invulling eraan te geven, alleen maar ben blijven waarderen. Want met Skype, Facebook of Twitter hadden we naar al deze aangename illusies kunnen fluiten, nog los van het feit dat er dan van ons heldendom niets terecht was gekomen.
Ulla bestaat nog steeds op FB zag ik.
Maar of zij het is, durf ik na vijfenvijftig -, zesenvijftig jaar niet te zeggen..
bästa Ulla, Mitt namn är Rob Hamilton…..
Beste Ulla, mijn naam is Rob Hamilton…..(of zoiets?)
Exact.
@ Mack: Misschien probeer ik het eens…
Leuke genoteerd, iets soortgelijks meegemaakt ,een penfriend, begin 70er jaren, ik herinner me vaag (of vertekend) een pasfotootje, een lief krullend schrift met uitvloeiende inkt op roze zoetig papier en mijn radeloosheid bij de beantwoording.