Zo af en toe kom ik nog iemand tegen die met droge ogen verkondigt dat zijn diensttijd de mooiste jaren van zijn leven zijn geweest. Ik hoef er niet zo nodig op te reageren, maar denk er wel het mijne van. Want mijn ervaring met die periode is toch wel even anders en liefst was ik hem helemaal vergeten. Maar op een of ander manier is de herinnering eraan toch op een specifiek plekje in mijn geheugen gegrift. Ook doelloosheid en nutteloosheid, vertaald in een registratienummer 43.09.22.135 van de lichting 63 – 3, krijgen op zo’n manier toch een plaats en worden in die cijfers als het ware geconcretiseerd, hoewel ze nog meer dimensies krijgen als er plaats en tijd aan toegevoegd worden. Wat in mijn geval het meest opgaat voor de maanden die ik gelegerd was in ’t Harde, d.w.z. tussen maart en september van het jaar 1964. Maanden die voor mij als een waar dieptepunt hebben gegolden en die mij het gevoel bezorgden dat ik uit de samenleving verbannen was. De legerplaats ’t Harde lag aan de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en had een eigen station, dat alleen maar bedoeld was voor in – en uitstappende militairen. Want een woning was er in de verste verte niet te bekennen, laat staan dat er wel eens een sterveling of een normaal iemand te zien was. Legergroen was de dominante kleur, naast het oneindig sparregroen. Wat zo al de dood in de pot betekent. Dat werd alleen maar erger doordat er in de wijde omtrek niets te beleven viel, met uitzondering van dat schietkamp dat in Oldebroek lag, maar waar je ook niet voor je lol heen ging.
Dus zat je gewoon opgesloten in een kampement – want een andere naam verdiende het niet – dat opgetrokken was uit tientallen van diezelfde gebouwen, met veel kleine ramen en altijd die ene verdieping, welke in één run moeten zijn opgetrokken vanwege de kosten. Vrolijkheid was er bepaald ver te zoeken en werd ook al niet verhoogd tijdens die drie keer per dag als je je inwendige mens hoopte blij te maken. Wat iedere keer weer een illusie bleek als je met je gamel tussen al die honderden even teleurgestelden zat. Droefenis dus, die eens te meer ook nog drukkend werd omdat die hele zomer zich kenmerkte door een aaneenschakeling van hete dagen, die alleen maar heter, schrijnender en onverdraaglijker werden omdat ze op zo’n legerplaats als ’t Harde doorstaan moesten worden. Zodat aan die zomer, die zich maar voortsleepte en steeds meer in onze kistjes en ons gemoed afzakte, maar geen eind leek te komen. Met muren die alsmaar meer op je afkwamen en exercitieplaatsen die alleen maar groter leken te worden. Tot die onzalige zomer van 1964 op ’t Harde zo maar en plots zijn eind kreeg, toen ik op de eerste dag van de herfst te horen kreeg dat ik overgeplaatst werd naar het Duitse Seedorf. Wat me een uitje, vakantie toescheen en dat uiteindelijk ook werd. Met dus een zoete nasmaak na de bittere hitte van die onzalige zomer in het Hollands Siberië.
Was die disco er nog niet toen, vlak langs de spoorlijn? ’t Harde is hier vlak bij, en is vooral een uitdaging voor fietsers. Ik wil je nog wel bedanken voor het feit dat ondanks dat het uitzichtloos leek, je toch de Russen bij ons hebt weggehouden.
Vanwege de succesvolle uitvoering van die defensieve opdracht, zal ik wel gepromoveerd zijn naar die vooruitgeschoven post bij de Oostduitse grens. Hoewel het achteraf bezien misschien ook wel iets had van weggepromoveerd worden……
Een tijd om snel te vergeten. Alhoewel ik uitstekend verdiend heb daar in Schaarsbergen, waar ik gelegerd was. Maar het waren volgens mij dezelfde suffe barakken.
Barakken waren het. Inderdaad, dat is het goede woord.