Het is op deze eerste maandag van het nieuwe jaar voor mij op de kop af dertien jaar geleden dat ik ook nog deelnam aan dat vaste ceremonieel, die plichtpleging die altijd loodzwaar hing aan de eerste werkdag na de jaarwisseling. Omdat het alweer zo lang geleden is, kan ik met recht en reden weer in de buidel van mijn geheugen tasten om de herinneringen en de beelden die bij die dag horen, nog eens op te halen. Waarbij voor wie nog midden in dat circus verstrikt is, waarschijnlijk zal blijken dat het nog steeds dezelfde penitentie is. Want dat was het toch wel, dat eindeloos schudden van die ti9entallen, honderden handjes terwijl de beste wensen in alle mogelijke varianten gepreveld werden zonder dat de boodschap echt doorkwam, en er intussen al uitgekeken werd naar wie het volgende slachtoffer was en of er al of niet gezoend, een -, twee – of driemaal, moest worden. Met in dat geval uiteraard de onvermijdelijke monstering van de bijbehorende houding en daaruit sprekende lichaamstaal die al verried of er al of niet sprake kon zijn van zo’n fysiek contact.
Want die vraag en die spanning daaromheen beheerste in feite dat hele eerstedagsritueel, met daaromheen de besmuikte lachjes en de nodige praatjes. Omdat het nu eemaal was zoals het was en de mens, ondanks alle goede voornemens, niet per jaarwisseling en op eigen verzoek zo maar verandert. Zodat het na die totale mêlée van handdrukken, kussen, omhelzingen en gemompelde formules en beste wensen weer dezelfde orde van de dag was die werd hersteld, alsof er kort daarvoor niets gewenst en niet omhelsd was. Maar dat is dan ook het wezen van een ceremonieel, de kern van een ritueel, met name op zo’n eerste werkdag van een nieuw jaar. Het draagt niets bij, maar doet ook niets af. Het is er omdat het er is. Want iedereen doet dus, graag of niet, inderdaad toch die plas, waarna alles blijft zoals het was. En het zou mij oprecht verbazen als het dertien jaar later anders was. Zo snel willen en kunnen mensen immers niet veranderen.