Aangemoedigd door het indringend verslag van de neergang van de Oostelijke Mijnstreek als gevolg van de sluiting van de mijnen, zoals dat te lezen is in “Het geluk van Limburg”, ben ik ook gaan tasten in de buidel van mijn herinneringen aan de tijd waarin die malaise begon en haar volle omvang kreeg. Ik heb het over de tijd tussen 1975 en 1985, de periode waarin ik bij het busbedrijf de LTM in Heerlen werkte en eigenlijk met mijn neus bovenop de onttakeling zat van de stad die tientallen jaren lang de parel van Limburg was en de trots daarop ook nadrukkelijk liet zien. Dat het ook snel de andere kant op kan gaan, heb ik in die tien jaar voor mijn ogen zien gebeuren. Met als vertrekpunt de situatie van een busstation dat nog aan de kant van de stad lag, tegen het NS – station aan, waar ook de kantoren waren van waaruit het busverkeer door heel Zuid-Limburg gedirigeerd werd. Dat gebeurde aan de Parallelweg, die nog rechtstreeks de spoortunnel in ging, in de schaduw van de Royal en de Rivoli. Vlakbij in de stad was het hoofdkantoor van de Staatsmijnen, terwijl de kantoren van de Oranje Nassaumijnen aan de andere kant van het spoor tegenover het LTM – hoofdkantoor nog volop in bedrijf waren. Aan de daar ook gelegen Kempkensweg en de Willemstraat heerste nog de rust en de slaperigheid die bij een provinciestad hoorde, met als enige oord van opwinding de nachtclub op de hoek van die straten, van waaruit later heel veel narigheid zich over de hele wijk zou verspreiden. In die status quo, die eigenlijk vanaf de aankondiging van de mijnsluiting in 1965 al had bestaan, kwam ik in 1975 terecht om toch binnen een jaar de ontreddering van Heerlen langzamerhand tot stand te zien komen.
Welke in feite begon met de mislukte sloop van de Lange Jan en de Lange Lies, de twee schoorstenen die de skyline van Heerlen bepaalden en wat een vervolg kreeg met het haastige verdwijnen van het markante hoofdkantoor van de Staatsmijnen uit het hart van Heerlen en de vernietiging van het futuristische pand van het AZM aan de Akerstraat. Omdat er iets voor in de plaats moest komen dat Heerlen dan op de kaart van de nieuwe tijd en volgende eeuw zou zetten, werd rondom dat aangevreten en aangetaste centrum als de wiedeweerga begonnen met hoogbouw. Ook Heerlen moest en zou mee in de vaart der volkeren. Het leek wel of het niet donderde hoe. Dus kwam er een nieuw busstation, aan de andere kant van het spoor. Waardoor de vertrouwelijkheid en geborgenheid voor de busreiziger zich verplaatste en tegelijk verdween. Een open plek, een rotte kies aan de voorkant bleef over en werd alleen maar een unheimischer plek en tegelijk entree naar een tunnel onder het spoor door. Waar alle ellende vervolgens begon, want ook verbinding kreeg met de treurigheid die zich vanuit de Willemsstraat richting stadscentrum verspreidde. Drugs en junks namen bezit van de entree van Heerlen en haar centrum en fungeerden zo als hefboom en versnelling voor de verdere verpaupering. Waar geen ABP, geen CBS, geen Promenade, geen Thermenmuseum of Coriocenter of welke opknapbeurt dan wel parkeergarage ook maar iets tegen hielp. Het ging van kwaad naar groezeliger om na tien jaar helemaal niets meer te zijn en ook te blijven tot voor kort. Omdat het er zo maar op lijkt dat datzelfde ontredderde Heerlen zich op en rond het Pancratiusplein lijkt te hebben hervonden. Met het Glaspaleis en Serious Request als een nieuw en hoopvol begin.
Je vergeet het huidige maankwartier wat ze aan het bouwen zijn en waar niemand op zit te wachten. Net zo als destijds winkelcentrum de Klomp en fiasco werd, zal dat ook hier gebeuren. Het centrum van de stad ligt niet aan die zijde van het station, maar daar waar nu ook nog V&D dreigt te verdwijnen. De andere zijde aan de promenade bij de Rabobank staat ook al jaren leeg.
Het accent ligt op mijn eigen herinnering en waarneming van toen.