Een paar maanden geleden werd de roman “Rummelplatz” van Werner Bräunig (1934 – 1976) juichend door de recensenten onthaald. Het is niet mijn bedoeling om in herhaling te vervallen, hoewel daar na lezing van dit lijvige werk alle aanleiding toe is. Het is inderdaad een bijzonder boek dat een openhartig beeld geeft van het leven van mijnwerkers in een fictief dorp in de Wismut, in het Oost – Duitsland van de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Het is een sleutelroman die toegang geeft tot een begrip voor het leven, de dagelijkse gang van zaken in de voormalige DDR. Waarmee tegelijk ook de verklaring is gegeven voor het ongenoegen en het ongemak dat Bräunig met zijn vertelling bij de Ulbrichts, Honeckers, Stophs en Grotewohls opriep, die daarom de uitgave en verschijning van “Rummelplatz” dus onmogelijk maakten, gewoon verboden. Want hoewel hij een loyaal partijlid en DDR – burger was, ontzegde Bräunig zich niet het recht om de Oostduitse werkelijkheid van de jaren 1945 tot 1953 te schetsen zoals hij die zich voor zich zag voltrekken. Met verraad en plat vertier, met vechtpartijen, bedrog en gebroken illusies, met armoede, schaarste en de strijd om het bestaan. Kortom, bepaald niet veel om te lachen en des te meer om onder te lijden, aldus zijn verhaal in deze meeslepende roman, dat zich in een razend tempo gedurende bijna zeshonderd bladzijden voltrekt.
Niet in die ene doorlopende verhaallijn, maar telkens weer via een andere invalshoek. Met steeds wisselende personen als vertrekpunt. Waardoor een enerverend palet ontstaat, waarin de contouren van het met zichzelf worstelende Oostduitsland zichtbaar worden, te meer als die in perspectief worden geplaatst met de wederwaardigheden van Westduitsers die op enige, vaker economische wijze, een relatie met de personen hebben die in die DDR zo knokken om hun bestaan. Een intense vertelling dus, die nog eens aan kracht wint door de specifieke, bijna associatieve stijl die Bräunig hanteert, waardoor het verhaal soms als het ware lijkt over te koken en dan wel eens aan toegankelijkheid verliest. Hoewel daar weer reeksen van schitterende passages tegenover staan, fragmenten die hun weerga niet kennen en die bijna altijd betrekking hebben op de emoties van mensen, op hun woede, hun liefde, hun teleurstellingen. Op die momenten is Bräunig op zijn best, wordt hij niet overtroffen en weet hij de lezer als geen ander echt diep te raken en te ontroeren. En maakt hij zijn “Rummelplatz” tot een ware belevenis, tot het boek dat zoveel jaar na dato terecht alsnog uitgegeven en ook hoog geprezen is.