Zo’n dag als vandaag, de dag voor Kerst, waarop de wind letterlijk om het huis waait en tegelijk ook huilt en de thermostaat de twintig, eenentwintig graden laat zien, wekt als geen ander een gevoel van weemoed op, doet de herinneringen aan de tijden die niet weerom komen, opspelen. Tenminste bij mij wel. Wat moet je anders met zo’n dag die maar niet licht lijkt te willen worden en daarmee alleen maar de voorwaarden schept om eens weg te dromen en te verglijden in het verleden. Waarbij ik mij nog eens geholpen voel door mijn haiku over het Jaar van de Mijnen dat een aanvang heeft genomen en de gedachte waaraan mij dan ook prompt terugvoert naar die zaterdagochtend in augustus van 1976. Hoewel ik nog niet zo lang in Zuid – Limburg woonde, was mij al weken voordien duidelijk geworden dat er op die dag iets stond te gebeuren dat gerust als een symbolisch keerpunt in de geschiedenis van de regio aangemerkt mocht worden. Dus moest ik daar koste wat kost bij zijn, in alle vroegte als de twee markante schoorstenen van de mijnzetel Oranje Nassau 1, de Lange Jan en de Lange Lies, opgeblazen zouden worden. Waarmee de aloude skyline van Heerlen in één klap tot het verleden zou horen. Ik bleek niet de enige die op die zaterdagmorgen zijn nieuwsgierigheid was gevolgd. In de grauwte van de ochtenduren zag het zwart van de mensen in dat deel van de cirkel die uit veiligheidsoverwegingen rond die twee schoorstenen was getrokken. Aan de kant van het Station, op de Looierstraat en de Parallelweg, kon er over de hoofden gelopen worden en roezemoesde het van jewelste en nam nog alleen maar toe naarmate dat uur U, dat van de plof, naderde.
Het moet elf uur, half twaalf zijn geweest dat alle geluid met en met wegebde en plaats maakte voor de ingehouden adem die ieders hoog gespannen verwachting op dat tijdstip begeleidde. En inderdaad was er een paar tellen die volkomen stilte die bij het oog van de storm schijnt te horen, welke direkt werd gevolgd door het overweldigende geluid van twee reusachtige explosies. Waarna het echt enkele seconden dood – en doodstil werd. Zo stil als ik waarschijnlijk nooit meer heb meegemaakt en waarvan ik toen wist dat dat dus het geluid van stomme verbazing moest zijn, welke zich daarna direkt omzette in een golf van ongerichte kreten, gelach, ooooh’s en meer van die uitingen van de menselijke stem die daarbij in de buurt komen. Maar steeds als uitdrukking van die volmaakte verrassing, van dat overdonderd zijn door de mislukte val van die ene schoorsteen, de Lange Jan, die in weerwil van alle menselijk vernuft, zijn eigen weg had gezocht, in de richting van de bebouwing op de Sittarderweg. En eigenlijk, hoorde ik stilletjes hier en daar, tot tevredenheid van nogal wat oude koempels, die daarmee hun verzet tegen de mijnsluitingen in elk geval nog eens symbolisch onderstreept zagen. Voor de rest werd het daarna puinruimen, dat in die oude Mijnstreek figuurlijk nog jaren heeft geduurd. De sloper, ene Couwenbergh, schijnt het ook nauwelijks te hebben overleefd. Bijna in eenzaamheid, in elk geval teruggetrokken op een oude boerderij in Oensel, dat deel uitmaakt van Schimmert, heeft hij nog enkele jaren zich kunnen verbijten om uiteindelijk daar het tijdelijke voor de eeuwigheid te verwisselen.
Over Couwenberg kan ik hele verhalen schrijven. Na de lanje Jan met zin vriendin Lies heeft deze meneer ook geblunderd met de schacht van de Emma. Welke het einde betekende vanm de villa van de mijnpolitie aan de Akerstraat. De brokstukken vlogen ons om de oren.
Als u goed geïnformeerd was geweest, had u kunnen weten dat Dhr. Couwenbergh al die jaren gewoon in Geleen is blijven wonen en werken. In Schimmert woonden zijn schoonouders!
Die naam staat me vaag bij, de Lange Jjan.