Ook op de schaal van het eigen leven blijkt de geschiedenis zich te kunnen herhalen, zij het in een andere vorm en onder gewijzigde voorwaarden, werd ik mij vanochtend weer gewaar toen ik mij op een onverwacht moment plotseling waande in een still van een film van David Lynch. Hoewel, Jean Luc Godard had de scenes ook bedacht kunnen hebben, die gesitueerd moeten worden op de Mechelse heide, net over de Belgisch – Nederlandse grens, bij Maasmechelen. Een attente lezer of de geregelde bezoeker van dit weblog zal ongetwijfeld de vraag stellen waarom dat gebied hier weer aan de orde komt, nadat hier een paar dagen terug al uitgebreid de loftrompet daarover was gestoken. Klopt inderdaad. Maar mijn enthousiasme na die wandeling van afgelopen zaterdag was zo groot dat ik een tweetal vrienden daarin ook wilde laten delen. Ook al waren de weersomstandigheden vanochtend tegenovergesteld. Het regende namelijk onophoudelijk. Wat echter ook wel wat had, dat met zijn drieën wandelen op die voor het oog zo troosteloze hei onder een paraplu en dan ook nog zonder verder een sterveling tegen te komen dan wel te zien en er vooral ook niet op bedacht te zijn. Want wie haalde het immers in zijn hoofd om in die stromende regen zich in die omgeving te begeven? Dan moest er wel iets heel bijzonders in je zijn gevaren. Een meer dan terechte overweging, bijna retorische vraag, merkten wij niet echt lang nadat wij haar hadden gesteld. Toen wij plotseling oog in oog stonden met vier jonge, gelukzalig glimlachende nonnen die zwijgend en blijkens de rozenkransen in hun handen biddend hun weg over de Mechelse Heide zochten.
Als een luchtspiegeling, een zinsbegoocheling, alsof ze uit de lucht waren komen vallen. Met als gevolg bij mij diezelfde verwondering die mij bijna dertig jaar eerder werkelijk overviel toen ik op de top van de Stelvio, dus op een hoogte van 2900 meter, onverhoeds geconfronteerd werd met drie orthodoxe joden, die met hun keppeltjes en hun pijpekrullen, luid schaterend rollebolden in de daar aanwezige eeuwige sneeuw zonder dat er verder nog een levend wezen daar was te bekennen. En het was nota bene toch hartje zomer. Diezelfde vervreemding trof mij opnieuw op deze woensdagmorgen, zoveel jaar later op de Mechelse Heide, waar ze een vervolg kreeg en nog even voortduurde. Want het wonder dat zich zo aan ons voordeed, voltrok zich verder in een beeld dat ons even later op ons pad verscheen in de vorm van de aanblik van een kudde van 300 schapen, welke daar gewoon stond, zonder voor of achteruit te gaan, maar zich in feite alleen liet beregenen door een onzichtbare hand, die nog meer voor ons in petto had. Te weten vijf nonnen, ook glimlachend en biddend, die ons ruisend in en met hun habijt dat hen tegen de regen beschermde, als in een zucht passeerden, terwijl ze een vleug van gelukzaligheid bij ons achterlieten. Waarvan wij ons ook niet meer los konden maken. Zoveel indruk maakten die verschijningen op ons dat dat tot dit geschreven still moest leiden, welke tot stand kwam op het moment dat de doornatte paraplus al weer droog zijn geworden.
Oh jee, dat is een uitstervend ras. Die moet je in ere houden,