Aanvankelijk moest ik even met mijn wenkbrauwen fronsen toen ik las dat de provincie Limburg gedurende de week voor Prinsjesdag in Den Haag op het Lange Voorhout een ambassade zou openen. Het zou toch niet het epicentrum worden van tenenkrommende en voorspelbare aktiviteiten die alle vooroordelen over het Zuidelijkste deel van Nederland nog eens gingen bevestigen? Dat angstige vermoeden werd vooralsnog niet bewaarheid. Integendeel. Dat tijdelijk onderkomen voor het provinciaal bestuur bleek een ideaal vertrekpunt voor een reeks van initiatieven die de positie van de bestaande en permanente Limburgse lobby in Den Haag nog eens moesten markeren. Want door haar voortdurende aanwezigheid en de daarmee onvermijdelijke plaats in het bestuurlijke meubilair bestaat het gevaar van onzichtbaarheid. Vandaar dat de accenten die gedurende die week werden gelegd op vervoer, logistiek, kennis, campussen en VDL/Nedcar, meer dan welkom waren en nog eens aan de Haagse elite helder maakten wat de sterke punten van Limburg zijn en in welke opzichten ze wat kan en vooral wil betekenen voor de landelijke economie. Met daarnaast toch nog eens die extra aandacht voor haar haast ideale ligging in het perspectief van de verdere en onvermijdelijke Europese eenwording. Kortom, dat idee van die ambassade tekende zich meer en meer af als een succes.
Met name in die zin dat het de provincie Limburg menens is met business doen, met ontwikkeling en professionaliteit en dat ze daarom vooral serieus genomen wil worden, dus allesbehalve behoefte heeft aan dat stereotiepe beeld van dialect, lol en bier, dat de toonaangevende ingrediënten zouden zijn voor het leven van haar bevolking. Maar daar werd toch even buiten de waard gerekend, buiten het paard van Troje dat diezelfde provincie permanent in zich herbergt. Want opnieuw bleken de Limburgse bestuurders veel te enthousiast en ambitieus te zijn geweest en zeker stukken te ver voor de fanfare te hebben uitgelopen. Zo werd weer eens duidelijk op het moment suprême van die week dat ambassade werd gehouden in Den Haag. Dus op Prinsjesdag. Want wie figureerden op die dag dat het er echt op aan kwam op het bordes van dat tijdelijke bestuurscentrum van de provincie? Precies, een regiment oud-prinsen Carnaval uit Sevenum die zich voor deze gelegenheid weer eens van stal hadden gehaald om op de plaats waar het die dag gebeurde, dat in hun ogen overspannen beeld van Limburg bij te stellen. Waar ze dus met hun prominente aanwezigheid genoegzaam in zijn geslaagd. Want dankzij hen weten we weer waar Limburg staat en is in weerwil van alle moeite en goede bedoelingen van de voorgaande dagen op dat ene moment het bestaande vooroordeel in ere hersteld. Zodat op het Maastrichtse provinciehuis weer van voren af aan en met goede bedoelingen voor de zoveelste keer opnieuw kan worden begonnen met zoiets dat op tegen de wind in behangen lijkt.
Ik wacht in de luwte van het provinciehuis de eerste successen af…