Het kan gerust een van de grootste verschuivingen genoemd worden welke heeft plaats gegrepen in de naoorlogse Nederlandse samenleving zonder dat dat met schokgolven gepaard ging. Maar de verandering is er ondanks de geleidelijkheid ervan niet groter om, zeker als een vergelijking tussen bijvoorbeeld 1950 en nu wordt getrokken. De omwenteling, want dat is het beslist geweest, waarop wordt gedoeld is de volkomen ontzuiling van onze maatschappij in zestig jaar tijd, die aan geen Nederlander is voorbij gegaan en door velen ook aan den lijve is en nog wordt ondervonden. Wat vaker betekende dat oude zekerheden geheel verloren zijn gegaan. Want het was natuurlijk wel zo dat elke Nederlander in 1950 bij wijze van spreken bij een club behoorde, een kerkgenootschap, een politieke partij, een vakbond of een omroepvereniging, welke stuk voor stuk symbolen waren van de emancipatie van verschillende bevolkingsgroepen. Zoals daar de katholieken, gereformeerden, socialisten, liberalen en nog veel meer van die groeperingen waren die de individu, onmachtig als deze nog altijd was, zijn veiligheid en zekerheid gaven. Je hoorde namelijk ergens bij en daaraan ontleende je jouw identiteit, referenties, aanknopingspunten en gedachtengoed. Door lid te zijn van zo´n groepering was het helder waarvoor je stond en welke ideeën de jouwe waren of moesten zijn. Met als gevolg overzichtelijkheid alom in de sfeer van ‘wie niet met mij is, is tegen mij’ en daarnaast maatschappelijke verhoudingen welke behoorlijk onwrikbaar waren.
In de zestig jaar daarna hebben twee bewegingen er toe geleid dat deze verzuiling, dat typisch Nederlands bestel, totaal aan het wankelen is geraakt en uiteindelijk ten onder heeft moeten gaan. Allereerst is daar de revolte van de zestiger jaren geweest die er met name toe leidde dat het onderscheid tussen de geledingen in de bevolking vervaagde en doorstroommogelijkheden voor iedereen naar andere maatschappelijke klassen stukken groter werd, waarbij de kloof tussen de zuilen en hun gedachtengoed nog even bleef bestaan. Om in de tachtiger jaren ook definitief te verdwijnen toen de individualisering om zich heen greep doordat de enkeling, de individuele burger steeds meer ingeprent kreeg dat hij voor zichzelf moest opkomen, assertiever diende te zijn. Tegelijk begon de welvaart te groeien plus ieders aandeel daarin, waardoor niet alleen de innerlijke zelfverwezenlijking maar ook de uiterlijke zelfontplooiing in toenemende mate terrein won. De zuilen moesten daarom wel aan kracht en macht inboeten en hun greep op de individuele burger verliezen, die op zijn beurt alle mogelijke ideeën kreeg voorgeschoteld waaruit hij naar eigen believen en goeddunken kon kiezen om zo zijn eigen maatshappelijke keuzes, posities en daarnaast levensleer te kunnen bepalen. Waarmee de ontzuiling een definitief feit was en het met de verdeling in links en rechts was gedaan. Op zich niets op tegen, hoewel het bepaald niet meevalt om op latere leeftijd je vertrouwde omgeving te moeten verlaten om met nieuwe stromingen en tijden mee te gaan.