Een gedicht hoeft de werkelijkheid niet alleen maar te bezingen; dat ze betrapt wordt en hoe, mag er ook in tot uitdrukking worden gebracht. Zoals schrijver, essayist en dichter Gerrit Krol (1934) dat op een verrassende wijze doet in “De deur“:
Ik loop door de lange gang
op zoek naar de deur met mijn naam
tot ik er ben;
ik open hem en trap
hem aan de binnenkant weer toe.
O, de vreugde een deur te hebben
met Krol erop,
de vreugde dat mijn bestaan
wat dit betreft volledig klopt.