Een gedicht is een spel met de taal, met woorden en begrippen. Niet veel meer en zeker niet minder. Dat laat de Vlaamse dichter, essayist, columniste en journalist Bernard Dewulf (1960) nog eens en wellicht ten overvloede zien in zijn gedicht ‘Zij’:
Wij doen ondeelbaar, hart aan hart,
maar slapen ieder onze nacht.
Haar lichaam ademt in mij voort
en binnen word ik weggedacht.
Woont daar iemand die bestaat
als zij zich sluit? Alles is
zo denkbaar in dit hoofd, ik
raak er niet in en niet uit.
Ik ken haar enkel in mijn armen,
zij houdt mij eeuwig op de tast.
Zij slaapt en wie is zij
die morgen weer in alles past.