Vaak worden de vijftiger jaren geromantiseerd. Voor een deel terecht. Niet te ontkennen valt dat daarbij meer dan eens sprake is van een stil en heimelijk terugverlangen naar die tijd. Waarbij de vraag meer dan gerechtvaardigd is of die heimwee ook realistisch is. Of gaat het uiteindelijk eerder om een niet weg weten met de geest en de sfeer zoals die nu heerst. Want of die vijftiger jaren wel zo mooi zijn geweest als tegenwoordig wordt verondersteld, kan wel degelijk betwijfeld worden. Wie met de beide benen in die tijd heeft gestaan, haar heeft meebeleefd, weet maar al te goed dat er nogal wat haken en ogen zaten aan het leven van toen en dat het weliswaar overzichtelijk en afgebakend was, maar daarmee ook meer dan genoeg blokkades kende die een vrije ontwikkeling en funktioneren van het individu in de weg stonden. Nederland was namelijk nog volkomen verzuild na alle emancipatiebewegingen van voor de Tweede Wereldoorlog. Wat zoveel betekende dat de aanwezigheid van de duivel nog altijd werd verondersteld als twee geloven zich op eenzelfde kussen wilden begeven. De macht van de kerk was kolossaal en benauwend, met als gevolg dat de dominee en pastoor hun invloed nog uitoefenden op de gezinsplanning. Immers, grote gezinnen leidde tot veel lidmaten van de kerk, die daarmee haar betekenis en dominante positie kon behouden. Reden waarom andersdenkenden ook buiten gehouden werden. Socialisten en vakbonden hoefden niet te prakkizeren over omgang met katholieken.
Het Bisschoppelijk Mandement sloot dat aan alle kanten uit. En zo bleef ieder in zijn eigen zuil en cultiveerde daarbinnen de eigen opvattingen, zeden en gewoonten. Met als meest extreme uitwas van zo’n naar binnen gekeerde cultus het feit dat je bijvoorbeeld bij vermeend overspel op de mestkar door Staphorst gereden kon worden. Die introvertie en vooral de steilheid ervan kenmerkte elke zuil in de vijftiger jaren, waarin verder hard, heel hard gewerkt werd voor een karig loon gedurende zeker vijfenveertig uur per week, dus ook op de zaterdagmorgen. Daartegenover stond door dat beperkte inkomen heel weinig. De mobiliteit was nul komma nul. Ten eerste omdat de tijd ervoor ontbrak, maar ook omdat er nog lang niet door iedereen auto werd gereden en het openbaar vervoer zich beperkte tot die trein die één keer per uur stopte. Dat gold precies zo voor het eten dat zich door soberheid kenmerkte en met recht de Hollandse pot genoemd kon worden, waarin dus exotische elementen ontbraken. Televisie was er nog niet en de Nederlandse radio kende slechts Hilversum 1 en 2 met eenzelfde eenvoud in programmering als waardoor het leven in Nederland getekend werd en waarin wij, eenentwintigste eeuwse Nederlanders als we zijn, ons nog onmogelijk thuis en op ons gemak konden voelen. Vandaar dat dat stille verlangen naar toen toch vooral aan onlustgevoel en onvrede met het nu ontsproten moet zijn. Hoewel enig heimwee ook echt zal zijn.
Ja, de gasbel in Slochteren moest nog ontdekt worden. Reden waarom zovelen emigreerden in die jaren.
Ehm, had dat ook niet te maken met het rode gevaar uit het ooste?. Wij vertrokken in 1957. Ik heb altijd begrepen dat veel mensen weg gingen uit Europa omdat ze na die barre oorlog behoefte hadden aan rust, ruimte en vooral vrede. Het vertrek van ons gezin had zeker ge kamen met de onrust in het oostblok. Een jaar eerder was de Hongaarse opstand neergeslagen.
ge kamen? Te maken!
De emigratie werd vooral veroorzaakt door de magere, economische situatie zo vlak na de oorlog, met nauwelijks perspectief op de korte termijn. Wederopbouw telde slechts. En het rode gevaar uit het Oosten was in het denken van mensen nauwelijks een issue. Die hadden echt wel wat anders aan hun hoofd.
http://mackwebber.wordpress.com/2008/09/26/heimwee-2/#comments
Twee opmerkingen. Wat was dat een geweldig logje. En zie je hoe vluchtig die kontakten op internet zijn? Waar zijn de meeste van de reageerders gebleven?
Vluchtig weg ja.