Tot voor een paar jaar bevond het zich altijd ver van mijn bed. Heel ver. Geen haar op mijn hoofd die er ook maar aan dacht. Mijn lijf gaf ook geen enkel signaal in die richting, met als gevolg dat de dagdagelijkse gang van zaken zich voor mij bijna als vanzelfsprekend voltrok. Weliswaar niet meer in dat up-tempo dat immers gebruikelijk was tijdens mijn arbeidsuren. Want uiteraard was er door mij na mijn uittreding uit het arbeidsproces en na mijn pensionering wel een paar tandjes teruggeschakeld om het leven in mijn non-aktiviteit aangenaam te houden. Wat de eerste jaren ook zonder problemen gebeurde, zonder dat ik op enig moment op de rem moest gaan staan. Maar met het vorderen der tijd werd de aanvechting voor mij toch steeds groter om ergens overdag een stop in mijn bezigheden in te bouwen, om een rust te nemen, om een dutje te doen.
Ergens tussen drie en vijf uur even niets meer hoeven en gewoon de ogen sluiten zonder dat dat een diepe slaap moet betekenen. Maar wel van de wereld zijn en ergens halverwege blijven in die droomtoestand, waarin dingen net wel en net niet lijken te gebeuren en niets eigenlijk tastbaar dan wel te begrijpen is. Dat waken dat geen waken is en je net boven de werkelijkheid uittilt en je in een omgeving brengt die door Willink en Dali in hun schilderijen zo raak werd getroffen. Zoiets is die halfslaap die je het besef van het bestaan ontneemt zonder dat je echt in dat half wel en half niet dromen participeert. Waardoor je in die vijf, die tien minuten die zo’n middagdutje duurt, toch wel de rust en nieuwe energie krijgt om die volgende halve dag aan te kunnen. Zo vergaat het mij tenminste tegenwoordig, op die aangename wijze waarop ik heel even ’s middags mijn uiltje mag knappen.
Je zit bijna met alles op dezelfde golflengte als Laurent.
Moet kunnen toch, alleen loopt bij mij zo’n dutje wel eens uit de hand en wordt ik een uur later wakker…