Hoewel de populariteit van het traditionele boek onder druk lijkt te zijn, heeft dat geen invloed op de aanwas van nieuwe schrijverstalenten. Als nooit tevoren, maar vooral onder impuls van de commercie, verschijnen er steeds meer literaire grootheden aan het firmament. Althans als alle ronkende reclameboodschappen geloofd mogen worden. Want per saldo blijkt hun vermeende brille danig tegen te vallen en blijft slechts een enkeling boven elke toets van kritiek verheven en kan daarmee rekenen op een succes dat uiteindelijk de tand des tijds zal kunnen doorstaan. Zoals daarin momenteel slechts de Argentijn Andrés Neuman, de Amerikaanse A.M. Homes en de jonge Israëli Nir Baram geslaagd zijn en de internationale literaire kritiek van hun surplus aan kwaliteit hebben overtuigd. In Nederland heeft nog geen enkele schrijver die status bereikt. Wat mogelijk ook zijn oorzaak vindt in de schaduw van de grote drie, Hermans, Mulisch en Reve, die nog steeds over het wereldje van de Nederlandse letteren ligt en daardoor zowel die beginnende schrijver als het lezend publiek in haar greep heeft. Omdat elk nieuw werk als het ware afgemeten wordt naar het door hun gerealiseerde niveau en hun status.
Gevolg is dat het daardoor uiterst lastig wordt om naar een eigen hoogte door te breken die kan wedijveren met die drie Nederlandse literaire iconen. Een voorbeeld van zulk moeizaam schrijverschap is af te lezen aan de ontwikkeling van dat van Thomas Rosenboom, die maar geen kans ziet om de aanvankelijk door hem met ‘Gewassen vlees’ en ‘Publieke werken’ gewekte verwachtingen waar te maken en te continueren in de totstandkoming van een oeuvre van een voortdurend hoog niveau. Dat is de konklusie die op dit moment getrokken kan worden ten aanzien van de uitgroei van het literaire talent dat Rosenboom onmiskenbaar bezit. Alleen is hij, naar het lijkt, ten prooi gevallen aan een soort gemakzucht – of is het misschien een commerciële plicht – die is ontaard in een lichtvoetigheid die zijn laatste werk een vrijblijvend karakter geeft. Want een andere typering kan er niet aan ‘Zoete mond’, ‘De nieuwe man’ en ‘De rode loper’ toegekend worden. Waardoor de vraag meer dan gerechtvaardigd is of het de eerstkomende tijd nog goed gaat komen met de Nederlandse literatuur als de grootste belofte, die Rosenboom was, al zo snel door het ijs zakt, en van der Heijden, dat andere onvergelijkelijk talent, het tegen zijn eigen verdrukking in, ook niet meer kan waarmaken.
Ik ben juist Een rode loper aan het lezen. Zou kunnen, dat het bij lichtvoetigheid en vrijblijvendheid blijft. Maar gemakzucht zou ik Roosenboom niet willen verwijten. Hij heeft toch geweldig veel onderzoek gedaan, hier bij voorbeeld naar het reilen en zeilen van zo’n popband, elders naar een Tango-academie, een veenkolonie in Drente enzovoort, dat zijn toch geen onderwerpen en sferen die een schrijver zo maar komen aanvliegen.
Ik neem aan dat de input van zijn kant altijd indrukwekkend is. Blijft voor mij staan dat het resultaat ervan steeds meer neigt naar de lichte toets en vrijblijvendheid. Het heeft niet dat hemelbestormende dat ik bij zoveel andere, jongere, niet – Nederlandes schrijvers zie.
Ik geef hem nog het voordeel van de twijfel, hij is nog jong. Waarom een schrijver al ergens indelen zolang hij nog leeft? Er kan nog van alles gebeuren; van die grote drie is minstens de helft al verbleekt.