Vorige week zondag noemde ik poëzie al een spel met de taal. Dat spel kan tot een ware kunst worden verheven, van het balanseren van woorden”, van het zoeken naar een evenwicht tussen zeggen en niet zeggen. Zoals de Vlaamse dichter Luuk Gruwez (1953) dat bijvoorbeeld laat zien in zijn gedicht “De bekoring“, waarin hij zich in de beperking demeester toont die met weinig woorden toch veel weet te zeggen:
Mooie meisjes duren niet lang.
En de uiterst bekoorlijke blondines
met groene, ja zeer groene ogen
het kortst van al:
korter nog dan een gedicht,
korter dan de snelheid van het licht
in hun groene, ja zeer groene ogen.