Gedichten zijn vaker de weerslag van waarnemingen van de alledaagse werkelijkheid en kunnen vervolgens tot allerlei vragen en omkeringen leiden, zoals Victor Vroomkoning (1938) dat zo trefzeker doet in zijn gedicht “Blik“:
Hoe ziet mijn huis mij arriveren?
Wat hebben de meubels zonder mij
verricht: mijn warmte gekoesterd,
mijn katten vertroeteld?
O, kon ik mijzelf eens vanuit mijn bank
zien naderen, een blik werpen op de man
die vanaf het trottoir naar me zwaait
alsof hij gelukkig huiswaarts keert.