Het kan nauwelijks verbazen dat de Duitse schrijver Hans Fallada met zijn “Wat nu, kleine man?” in 1932 een miljoenenpubliek aan zijn voeten kreeg, waardoor hij in zijn eentje een faillissement van zijn uitgeverij wist af te wenden. Met de hoofdpersonen Johannes Pinneberg en Engeltje riep hij twee jonge, nog niet door het bestaan getekende en beschadigde, mensen tot leven waarin de lezers van die tijd zich maar al te graag en gemakkelijk konden en wilden herkennen. Want met en in hun onschuld wisten die Johannes en Engeltje niet te voorkomen dat het noodlot hen zou treffen en dat de mechanismen van de economische systemen hen ook zouden vermalen, omdat ze nu eenmaal voor een dubbeltje geboren waren en dus verdoemd om op dat ellendig bestaansniveau te blijven verkeren. De enige uitkomst voor hen bestond in hun onvoorwaardelijke liefde voor elkaar, dat verbond dat hen uittilde boven hun eigen armoede en hen daarmee ook moreel verhief. Dat perspectief wilde Fallada zijn lezers geven.
Waarin hij dus alleszins is geslaagd, in die zin dus dat hij vele miljoenen met zijn verhaal wist te bereiken zonder dat zijn boek maatschappelijke gezien een echte bijdrage werd om in het Duitsland van de crisistijd de politieke bakens in de goede richting verzet te krijgen. Zo krachtig was de boodschap ook weer niet geformuleerd door Fallada, hoewel hij zijn beide hoofdpersonen standpunten laat vertolken die maar al te duidelijk maken waar de schrijver op dat moment in het maatschappelijk debat stond. Zo helder is zijn identificatie met Johannes en Engeltje dan weer wel, zo sterk klinkt zijn sympathie voor hen door in het hele boek, en meer in het bijzonder in de liefderijke toets aan de hand waarvan hij beide hoofdpersonen schetst. Waarmee zijn “Wat nu, kleine man?” wat mij betreft een heldere missie verwoordt en daarnaast een fraai logboek is van het gesappel dat de grote massa zich dagelijks moest getroosten om het hoofd boven water te houden. Logisch dat ik het bijna in één adem heb uitgelezen, vooral door de heldere stijl en het eenvoudige taalgebruik dat Fallada hanteerde om zijn verhaal te vertellen en dat hem hielp om die miljoenen mensen te bereiken en hen een sprankje troost te bieden.